Ook voel ik niet de behoefte om doorlopend over mijn persoonlijk leven te schrijven, al krijg je ongemerkt toch zo een beeld van mijn leven.
Misschien ligt het antwoord in het feit dat ik mappen prachtig materiaal heb liggen, en dat het zonde is om daar geen gebruik van te maken. Materiaal waar ik van geniet en waar ik mijn energie uit haal.
Waarvan ik denk, jammer dat het hier zo in de kast ligt.
Ik heb me voorgenomen me dit jaar meer te richten, of te fungeren als ''doorgeefluik". En dingen uit deze mappen met jullie te delen.
Om die reden heb ik een verhaal, geschreven door Stephen G. Biddulph, dat ik met jullie wil delen.
Het komt uit ‘de Ster’, de voorloper van de ‘Liahona’. Helaas staat het niet op internet, althans ik heb het niet terug kunnen vinden.
De reden dat ik aan dit verhaal moest denken komt omdat een doel, pas een doel is, als het op geschreven is. En een dagboek is onder andere een geschikte manier om je doelen in op te schrijven en zo je vooruitgang te meten. En toen ik aan mijn dagboek dacht, in het licht van het stellen van doelen, toen dwaalden mijn gedachten af naar dit verhaal.
Het dagboek van mijn vijand.
Hoe vreemd het ook mag lijken, het was tijdens de oorlog in Vietnam dat ik het grote geheim ontdekte van een vredig, gelukkig leven. Ik had twee maanden voortdurend aan gevechtshandelingen deelgenomen, en die ervaring had zijn tol geëist van mijn lichamelijke en geestelijke kracht. Post van thuis werd maar zelden bezorgd aan het front; evenmin werden er avondmaalsdiensten gehouden of andere zondagsdiensten die mijn geest zouden verkwikken. Mijn eigen gebeden vormden mijn enige krachtbron. Ik voelde me eenzaam en geïsoleerd. Stukje bij beetje begonnen de dagelijkse, zware inspanningen van de gevechten en de voortdurende aanblik van de dood me af te matten en mijn hart te verharden. Ik bemerkte dat ik haast werd als de Nephitische strijders - dorstig naar het bloed van de vijand. Op 9 juli 1972, na een hele dag marcheren, sloeg mijn bataljon zijn bivak op in een klein, verlaten gehucht dat nog maar kort tevoren was aangevallen. De hutten lagen nog te smeulen in de laatste stralen van het zonlicht. In een naburig veld vonden we het lichaam een een jonge Vietnamese soldaat. Terwijl we zijn kleding doorzochten naar geheime informatie, wierp ik een koele blik op deze vijand. Op de gesneuvelde soldaat werden papieren gevonden; deze werden naar de commandant gebracht. Mijn belangstelling werd gewekt toen ik hoorde dat de papieren geen geheime informatie bevatten, maar dat het een dagboek was. Ik verwonderde me er over dat deze vijandige soldaat de tijd had genomen om een dagboek bij te houden, en ik vroeg me af wat de laatste gedachten waren geweest die hij aan het papier had toevertrouwd. Die avond kreeg ik een globale vertaling van het dagboek in mijn bezit. Ik las hem bij het flakkerende licht van het vuurtje waarop ik kookte. 'Ik weet niet waar we zijn', las ik. Onze officieren zeggen dat we dapper strijden tegen Amerikaanse imperialisten die ons vaderland zijn binnen gedrongen. We vechten dapper, maar we worden slecht bevoorraad. Ik ben eenzaam. Ik mis mijn gezin, ver hier vandaan. Ik vraag me af wat ze op het moment doen. Ik mis mijn huis, en ik zou weer terug willen zijn in de bergen en door de bossen willen lopen. Ik wilde dat ik de bloemen, de vogels en de dieren van thuis weer kon zien.'
Ik staarde naar het stuk papier, verbaasd over deze woorden. Dit waren niet de woorden van een vijand. Dit waren de woorden van een verwante geest! Zijn volk en dat van mij hadden elkaar als tegenstanders ontmoet, elkaar dreigend aankijkend over een schijnbaar niet te overbruggen kloof van culturele, etnische en politieke verschillen. Maar we waren niet werkelijk vijanden van geest. Onder andere omstandigheden hadden we broers kunnen zijn. Plotseling begreep ik dat het niet in Vietnam was, dat de werkelijke oorlog plaatsvond, en dat mijn kameraden en ik niet de werkelijke strijders waren. De werkelijke oorlog werd allereerst in de hemel gevoerd door Lucifer. Op aarde was niet het Noordvietnamese volk de werkelijk vijand, noch enig ander volk, maar de onzichtbare strijdmacht van het kwaad, die een oorlog van onwetendheid en geestelijke gevangenschap voert tegen heel de mensheid. De werkelijk strijders voeren strijd onder de banier van Jezus Christus. Deze strijders doden of vernietigen niet, maar genezen juist, en bieden leven - eeuwig leven - door de verdiensten van Jezus Christus en door een kennis van zijn herstelde evangelie. Die dag in Vietnam kwam ik erachter, terwijl ik bij het vuur zat, dat geluk en vrede voortvloeien uit de wetenschap dat de waarde van een menselijke ziel groot is, ongeacht ras, geloof of politieke opvattingen, en dat wij allemaal kinderen zijn van onze Vader in de hemel. Dat te weten betekent alle mensen liefhebben, zelfs hen die de vijand lijken te zijn.
Foto: photl.com