Tijdens de algemene conferentie van april 2020 gaf de kerk een proclamatie uit met de titel "De herstelling van de volheid van het evangelie van Jezus Christus: een proclamatie aan de wereld in het 200e gedenkjaar." In deze proclamatie wordt onder andere het volgende gezegd: "Wij verklaren plechtig dat God zijn kinderen in alle landen van de wereld liefheeft. Wij verklaren nederig dat God de Vader en zijn Zoon Jezus Christus, als antwoord op zijn gebed aan Joseph zijn verschenen, en dat Zij, zoals voorzegd in de Bijbel, de tijd hebben ingeluid waarin 'alle dingen worden hersteld' (Handelingen 3:21). Hij vernam in dit visioen dat de nieuwtestamentische kerk van Jezus Christus na de dood van de oorspronkelijke apostelen op aarde verloren was gegaan. Joseph zou eengrote rol spelen in het herstellen ervan. Wij bevestigen dat er op aanwijzing van de Vader en de Zoon hemelse boodschappers zijn gekomen, die Joseph instrueerden om de Kerk van Jezus Christus opnieuw te vestigen."
"Hoe is het - in godsnaam - mogelijk dat" een zin die eerder op mijn blog voorbij is gekomen, als het gaat om hoe men in het verleden de Bijbel heeft uitgelegd, en ook mijn gevoel weergeeft. Er zijn echter ook mensen die dit gevoel van 'hoe is het in Gods naam mogelijk' hebben vanwege de dingen die ik hier schrijf op mijn blog. Ik kwam een toespraak tegen die gaat over de problemen die de apostelen in de nieuwtestamentische tijd ondervonden en gelijkwaardig zijn aan de problemen van deze tijd met betrekking tot ras en priesterschap. Het schuingedrukte gedeelte is citaat.
Onze bereidheid om veranderingen in het koninkrijk te accepteren, helpt de Heer om zijn werk te bespoedigen (zie LV 88:73). Weerstand tegen geïnspireerde verandering belemmert de voortgang van het koninkrijk. Bijvoorbeeld, in de laatste helft van het Nieuwe Testament was een grote uitdaging waarmee de kerk te maken had, de kwestie van heidense bekeerlingen die als christenen werden geassimileerd. Deze kwestie duikt op in het boek Handelingen en is een thema in veel brieven van Paulus. Het probleem kwam voort uit het feit dat veel joodse christenen vonden dat niet-joodse bekeerlingen verplicht moesten worden zich te houden aan de ceremoniële wet van Mozes. Zelfs de dramatische openbaring van Petrus in het geval van Cornelius, dat het evangelie aan de heidenen moest worden verkondigd (zie Handelingen 10-11), veegde de lei niet schoon. Dit 'niet schoon vegen van de lei' zie je ook terug in de periode na de openbaring op het priesterschap van 1978. Ouderling Holland zei in een interview (2006!) "Ik denk dat we ondubbelzinnig en declaratief kunnen zijn in onze huidige literatuur, in boeken die we reproduceren, in leringen die verder gaan, wat dan ook, dat we er vanaf nu, vanaf 1978 voor kunnen zorgen dat niets daarvan wordt verklaard. Dat is misschien waarom we er nog steeds voor moeten zorgen dat we absoluut plichtsgetrouw zijn, dat we alles uit eerdere geschriften en lering nauwlettend in de gaten houden om ervoor te zorgen dat dat niet in het heden wordt bestendigd. Dat is het minste, denk ik, van onze huidige verantwoordelijkheden over dit onderwerp." Helaas, zoveel jaren later, nu dus, word ik nog steeds geconfronteerd met deze meningen. Elder Holland gebruikt trouwens het woord folkore. Deze leringen worden door sommige leden nog steeds bestendigd.
En zelfs nadat een speciaal concilie in Jeruzalem had besloten dat de niet-joodse bekeerlingen zich niet aan de wet hoefden te onderwerpen en er een brief was geschreven waarin deze beslissing werd uitgelegd, bleef de kwestie een bron van twist en verdeeldheid (zie Handelingen 15). Dit was een grote verandering voor de kerk, en veel leden hadden er moeite mee. Ik zie de evangelieverhandeling "Ras en het priesterschap" als een brief die nader verklaard wat er toentertijd is gebeurd. Maar in de praktijk zie je terug dat er leden zijn die nog nooit ervan hebben gehoord, en als ze er al wel van hebben gehoord zijn er nog steeds leden, zoals van ouds, die moeite hebben dit te accepteren.
Het probleem was, althans gedeeltelijk, een gevolg van een gebrekkig begrip van de leer. Christus had de wet van Mozes vervuld. In feite vervulde Hij elke jota en tittel, en leden van de kerk, of ze nu joods of heidens waren, waren niet langer verplicht om de ceremoniële wet na te leven. Veel joden, en zelfs joodse christenen, konden dit niet doorgronden omdat ze de bedoeling en de juiste positie van de wet uit het oog waren verloren. Een reden hiervoor was de ongeoorloofde toevoeging van vereisten en tradities rond de wet die hielpen de werkelijke bedoeling ervan te verdoezelen. Deze toevoegingen en tradities waren niet langer een "schoolmeester...voor Christus" (Galaten 3:24), "om onze ziel op Hem te wijzen" (Jakob 4:5), maar waren eerder zo belastend en verterend voor veel Joden dat ze voorbij het doel zagen (Jacob 4:14) en plaatste de perverse wet in de plaats van de Wetgever zelf. Zelfs Joodse christenen die de Heiland hadden aangenomen, hadden het erg moeilijk om de vervulde wet los te laten. De woorden "het probleem was, althans gedeeltelijk, een gevolg van een gebrekkig begrip van de leer"(zie eerder), doet mij denken aan de woorden van ouderling Bruce R. McConkie, die na de openbaring op het priesterschap in 1978 zei: "Vergeet alles wat ik heb gezegd of wat president Brigham Young of president George Q. Cannon of wie dan ook in het verleden heeft gezegd dat in strijd is met de huidige openbaring. We spraken met een beperkt begrip en zonder het licht en de kennis die nu in de wereld is gekomen." Wat velen niet weten is dat juist hij, wat je kunt terug lezen in "Spencer Kimball and the Revelation on Priesthood", een "lang memorandum schreef waarin hij concludeerde dat er geen schriftuurlijke belemmering was voor een beleidswijziging waarbij zwarte mannen het priesterschap zouden krijgen en sprak president Spencer Kimball zijn dankbaarheid uit jegens ouderling McConkie voor de speciale steun die hij ontving in de dagen voorafgaand aan de openbaring op het priesterschap."
Hun onbegrip, verwarring en aarzeling om de noodzakelijke veranderingen te accepteren en door te voeren, vertraagden het werk en leidden ertoe dat de kerkleiders enorm veel moeite moesten doen om deze kwestie aan te pakken. Ik geloof, nog los van dat ik uit eigen ervaring weet dat dit een gevoelig onderwerp is, dat de kerkleiders van nu nog steeds enorm veel moeite doen om deze kwestie aan te pakken. Wat ik niet alleen terug zie in wat men doet, maar ook in wat men zegt. Er zijn genoeg toespraken waar ik uit kan putten, maar er is met name één waar ik speciale aandacht aan wil geven, en dat is de toespraak van onze profeet, president Russell M. Nelson "Laat God zegevieren". In deze toespraak zegt president Nelson dit: "Het evangelienet waarmee het verstrooide Israël wordt vergaderd is groot. Er is ruimte voor ieder die het evangelie van Jezus Christus volledig wil aanvaarden. Iedere bekeerling wordt één van Gods verbondskinderen, hetzij door geboorte, hetzij door adoptie. Ieder wordt erfgenaam van alles wat God de trouwe kinderen Israëls beloofd heeft. Ieder van ons heeft goddelijk potentieel omdat iedereen een kind van God is. We zijn wat Hem betreft allemaal gelijk. De implicaties van deze waarheid zijn enorm. Broeders en zusters, luister goed naar wat ik nu ga zeggen. God heeft het ene ras niet meer lief dan het andere. Zijn leer is in dit opzicht helder. Hij nodigt allen uit om tot Hem te komen, 'zwarte en witte, geknechte en vrije, man en vrouw'. Ik verzeker u dat uw status voor God niet door uw huidskleur wordt bepaald. Of u wel of niet bij God in de gunst staat, is afhankelijk van uw toewijding aan God en zijn geboden, en niet van uw huidskleur."
"Breng dan vruchten voort in overeenstemming met de bekering, en begin niet bij uzelf te zeggen: Wij hebben Abraham als vader: want ik zeg u dat God zelfs uit deze stenen voor Abraham kinderen kan verwekken...Indien gij Abrahams kinderen waart, zo zoudt gij de werken van Abraham doen" (Lukas 3:8, Johannes 8:39).
Afbeelding: De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen